Foto auteur

Foto auteur
Foto Maarten Marchau, provinciebestuur Oost-Vlaanderen

woensdag 1 oktober 2014

Streuvels

Over een gelukkige jeugd valt weinig te vertellen, zegt men. Tenzij je geboren bent in het zuiden van Vlaanderen, waar niets is wat het lijkt en niets lijkt wat het is. Soms hadden wij heimwee naar een tijd die niet meer bestond, een tijd die misschien nooit bestaan had.
Onder de noemer 'Heimwee naar de stoomtrein' breng ik sinds kort enkele (fictieve) jeugdherinneringen. Hoewel de hoofdpersonages terugkeren, kan men elke aflevering probleemloos apart volgen.


Streuvels

In onze straat lagen er lang van die oncomfortabele kasseien, het soort Vlaamse kinderkopjes die men intussen bijna overal heeft vervangen door lichtlopend asfalt. Het was nauwelijks te geloven maar bij ons dateerden ze zelfs nog van voor de oorlog. Grootnonkel Fiel had ze persoonlijk weten leggen. Hij was de zoon van een West-Vlaamse boer, had zijn hart en vooral zijn onschuld verloren tussen bloeiende vlasschaards en geurende hooioppers. Elke keer als hij daar tegenover mij wou over uitweiden, legde moeder met nadruk haar wijsvinger op haar mond. 'Dat zal ik je later wel eens zelf vertellen,' zei ze dan.

Grootnonkel Fiel had een ruw geborstelde Streuvelskop. Hij leek niet op Stijn Streuvels, hij was Stijn Streuvels. Af en toe kwam iemand hem een handtekening vragen. 'Meneer Streuvels, wilt u mijn boek tekenen of mijn schrift voor Nederlands?' Hij had alles getekend, handen, gezichten, buiken, plaasters, zakdoeken, foto's van Paul Van Himst en platen van The Rolling Stones. Er worden zelfs handtekeningen van hem bewaard in musea. Het is reuzejammer dat hij daar geen geld voor gevraagd heeft.
Met zijn blote handen, zijn knoesten van handen, waarmee hij zelfs nagels in tafels hamerde, had grootnonkel destijds die stratenmakers, die liepen en kirden als verwende juffertjes, getoond hoe ze zo'n steen in de grond moesten stouwen. Ze hadden sprakeloos naar hem gekeken en hun wijsvinger naar hun voorhoofd gebracht. Daar hadden ze het niet bij gelaten. 'Ze hebben mij zelfs een ouwe gek genoemd,' zei hij verontwaardigd. Dat was vreemd, vooral om fysieke redenen, want hij kon wel hun oudere broer zijn maar nooit hun vader. Uiteindelijk hadden ze zich echter toch gewonnen gegeven. 'Het is al goed, zagevent, we doen het wel op uw manier.' Dat was hun geluk geweest, volgens grootnonkel Fiel dan toch, want aldus hadden ze het wegdek een eeuwige duurzaamheid meegegeven.

Dat verhaal had ik hem destijds op iedere familiebijeenkomst horen vertellen en dat op het moment waarop de meeste nonkels nog niet dronken waren. 'Die kasseien gaan eindeloos mee. God mag mij meteen halen als het niet waar is.' Het moet zijn dat God hem erg genadig was want bijna onmiddellijk greep grootnonkel naar zijn hart. Hij kromp in elkaar, kermde van de pijn en rolde over de vloer tot hij voor dood bleef liggen. Zijn oogpupillen begonnen verwoed rond te draaien en zijn mond viel open terwijl een beekje speeksel over zijn verweerde lippen liep. Zijn gezicht werd wit, zo wit als melk, alsof alle bloed uit zijn hoofd wegtrok.

Altijd was er wel een tante die gilde, hoog en schril, als het fluitje van een stationschef wanneer een trein eindelijk binnenspoort. Ze gilden net zo als mijn neef Geert een vlieg in hun soepbord had gesmokkeld of als er een glas aan een ober ontglipte en de doorzichtige scherven over de vloertegels kletterden. Er was niet zoveel nodig om ze te doen gillen. Grootnonkel Fiel bleef voor dood liggen tot ze hem als een sprookjesprins wakker zoenden. De meeste tantes waren achteraf gevleid dat hij zoveel moeite deed voor een paar zoenen... 

Benieuwd naar het vervolg van 'De eenzaamheid van het grensgebied'? Afspraak  op zondag!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten