Foto auteur

Foto auteur
Foto Maarten Marchau, provinciebestuur Oost-Vlaanderen

woensdag 25 maart 2015

De roos en de lavendel (11)


Wat voorafging: ooit bracht ik een zonnige vakantie door in L'Isle-sur-la-Sorgue in de Provence. Het stadje werd in mijn verbeelding een bakermat van kleurrijke figuren en verhalen.

François Arnaud was een gerespecteerd burger in L'Isle. Hij was de vader van drie opvallende kinderen, Bernard, Marie en Rose. Maar bovenal was hij de telg van een geslacht, waarvan de roem door de mistralwinden werd uitgedragen over de valleien van de Rhône en de Sorgue. De Arnauds waren even intens met de Provence verbonden als de lavendel of de olijven. Geen prestigieus ambt of een telg van het geslacht had het ooit vervuld: burgemeester, onderwijzer, notaris, priester, en zelfs bisschop.

Zelf nam François met een waardigheid en beroepseer die men nog zelden ziet het ambt van stationschef van L'Isle-sur-la-Sorgue waar. Gezien de vervallen staat van het stationsgebouw in de avenue Guigue en de twee met distels begroeide spoorlijnen was dat een sierlijke vlag voor een sjofele lading. Toch wachtte hij zowat elke trein persoonlijk op het perron op alsof er een dierbare geliefde mee zou arriveren.

De magere man met de ingevallen gelaatstrekken, de diepe oogkassen onder de zware wenkbrauwen en de lachwekkende stationspet staarde de hele tijd naar de klok die hij met een ketting aan zijn broeksriem droeg. 's Morgens om zeven uur zette hij de klok gelijk met het tijdsein op de radio. Soms zei hij met een mengeling van scherts en triomf in de stem dat hij de dag nog moest beleven dat er een Zuid-Franse trein op tijd reed. Maar de verhalen en geruchten die het stadje als wervelende dromen doorkruisten, wilden dat hij treinen die te vroeg dreigden aan te komen voor een rood spoorweglicht ophield, uit bange herinnering aan het lot van zijn grootoom Jean.

François was er heilig van overtuigd dat de Arnauds verwant waren met de veel geprezen schrijver Frédéric Mistral. Met die overtuiging stond hij alleen, maar dat was wel vaker het lot van grote geesten. 

De Krekel van de Provence had de streek een nieuwe stem gegeven tegenover de heren van Parijs. Het meest pietluttige dorp in de regio had een straat of een steeg, een cultureel centrum of een school die naar de beroemde Mistral genoemd was. Elke keer weer wees François Arnaud zijn nageslacht trots op die vermoede bloedverwantschap. Hij bleef de hoop koesteren dat iemand hem ooit zou begrijpen als hij knielde om de bewuste bakstenen of asfaltlaag haast liefkozend te strelen.

Benieuwd naar het vervolg van 'De eenzaamheid van het grensgebied'? Afspraak op zondag!

woensdag 18 maart 2015

Aankomen in Everbeek

Vijfenveertig jaar geleden verscheen 'Aankomen in Avignon' van Daniël Robberechts. Vijf jaar geleden volgde de Engelse vertaling 'Arriving in Avignon'. In dat 'relaas' zoals Robberechts het zelf omschreef, onderneemt het hoofdpersonage liefst 21 pogingen om in Avignon aan te komen. Avignon zelf transformeert in een personage van het vrouwelijke geslacht. 

Twee jaar eerder, in 1968, was Daniël Robberechts gedebuteerd met 'De labiele stilte', een vrij traditionele roman. Maar vrij snel zou hij overschakelen naar meer experimenteel prozawerk. 

Robberechts publiceerde eveneens dagboeken, die opvielen door zijn eerlijke aanpak. Hij was actief in verscheidene literaire tijdschriften en ontving diverse bekroningen. Hij wou de literatuur bevrijden van alle mogelijke beperkingen. In 1994 verscheen 'Toxt: Nagelaten werk'. Het bestond uit negen delen en was een onafgewerkte poging om tot een totaalboek te komen. 

Daniël Robberechts was in 1937 geboren in Etterbeek. Na gedeeltelijke wiskundestudies koos hij voor een schrijversbestaan en week na enige tijd uit naar de latere Brakelse deelgemeente Everbeek. Daar woonde hij op Trimpont, één van de meest groene wijken van deze fraaie (deel)gemeente. Etterbeek en Everbeek mogen dan in letters niet zoveel verschillen, in de feiten doen ze dat des te meer. Zeker in vergelijking met de Brusselse deelgemeente was het landelijke Everbeek, op een boogscheut van de grens met Henegouwen, een afgelegen uithoek voor de literaire goegemeente. Zoals ik Marc Reynebeau trouwens ooit met verve hoorde getuigen op de radio.

Toen ik een kleine jongen was, verzorgde mijn moeder een interim in de lagere school van Everbeek. Ze vertelde toen van "die schrijver" die om 4 uur zijn kind van school kwam halen. Het maakte dat schrijver mij toen al een best aardig "beroep" leek. Daniël Robberechts stond echter eveneens symbool voor die andere kant van het schrijversbestaan in Vlaanderen. Hoewel erkend in literaire kringen, kon hij maar voltijds schrijver zijn dankzij de financiële steun van zijn vrouw. In 1992 pleegde hij in Everbeek zelfmoord.

Vandaag komt het levensverhaal van Daniël Robberechts nog steeds pijnlijk actueel over. Literatuur wordt in Vlaanderen immers wel eens meer stiefmoederlijk behandeld. Zoals in zekere zin ook blijkt uit de recente Vlaamse beleidskeuzes inzake onze openbare bibliotheken, nochtans vaak de navelstreng van het lokale cultuurleven.

Benieuwd naar het vervolg van 'De eenzaamheid van het grensgebied'? Afspraak op zondag!  

woensdag 11 maart 2015

De roos en de lavendel (10)

Wat voorafging: L'Isle-sur-la-Sorgue werd in de loop der jaren een toeristische trekpleister in de Provence.

Sinds vele decennia laafde L'Isle zich aan de hoorn des overvloeds van het toerisme. De eerste toeristen waren destijds Fransen met hoge hoeden geweest uit de rijke industriesteden uit het noorden. Ze waren beladen met grote, onhandige fototoestellen en verplaatsten zich in auto's die je van kilometers ver hoorde sputteren en die stinkende gassen de lucht inbliezen. Mateloos vergaapten ze zich aan de vrouwen in hun provençaalse kleren. 

Daarna stopten ze hen geld toe om op de foto te staan. Ze waren er immers van overtuigd dat ze in deze uithoek nog niet bekend waren met de uitvinding van de fotografie en dat hun verbeelding op hol zou slaan als de toestellen op hen gericht werden. Een waanidee dat geen provençaalse vrouw wou ontkennen. Ze spraken allen lachwekkend langzaam. Menig inwoner van L'Isle had het moeilijk om niet in een meewarig lachen of in woede uit te barsten als ze vele seconden nodig hadden om in hun schools Frans een vierlettergrepenwoord uit te spreken.

Na verloop van tijd sloegen ze hun tenten op langs de boorden van de Sorgue. Hun vrouwen ontbeten als op schilderijen naakt in het gras, terwijl de mieren over hun croissants kropen. De vissers poetsten hun opgeborgen hengels op en waadden voor het eerst sinds lang weer vreugdevol door de glasheldere wateren. Zo konden ze ongemerkt de bewegingen van de naakte vrouwen gadeslaan. In de oude visserscafé's handelden de grappen en sterke verhalen niet meer over het wonderbaarlijke van de visvangst maar over de weldadige Parijse boezems. En ofwel heerste er verschrikkelijk veel frustratie in de Provence ofwel waren het merkwaardige gedrochten die zich in de bermen neervleiden. 

Hoe minder de plaatselijke vrouwen zich nog in de traditionele klederdracht hulden, hoe meer toeristen kwamen toegestroomd en van hoe verder ze afkomstig waren. Ze spraken niet langer langzaam omdat ze geloofden dat de provençalers onvoldoende het Frans beheersten. Maar omdat ze zelf als vreemdeling hun tong braken over het geslacht van de zelfstandige naamwoorden en de vervoeging van de Franse werkwoorden. 

Na verloop van tijd begonnen ze te informeren waar ze konden eten of slapen. De aloude slagerij werd een restaurant, later een kosthuis, nog later een hotel. De prijzen stegen bij elke transformatie. Na enkele jaren bestond het centrum van de stad, ingesloten door de Sorgue, bijna uitsluitend uit restaurants en hotelletjes. Er waren ook souvenirwinkels, waar de autochtonen zich lieten uitleggen waarvoor de wereldvreemde spulletjes dienden die men er verkocht als o zo typisch voor de streek. 

Vooral op zondagen verdrongen de toeristen zich in het warrige netwerk van stegen van de binnenstad van L'Isle. Gelukkig leidden alle steegjes naar de kerk, die meer nog dan elders in het midden lag. Want de afwisseling van Franse en provençaalse straatnaambordjes maakte het labyrint voor buitenstaanders er niet eenvoudiger op. 's Zondags kon men aan de kramen meloenen, olijven, look, uien en scherpe kruiden kopen die levensnoodzakelijk waren voor elke huisvrouw, althans in de Provence. 

Daarnaast verkocht men ook allerhande snuisterijen van het soort dat men doorgaans meegaf met het grof huisvuil, en dat men in een milde bui kan verenigen onder de vleiende noemer brocante. Toeristen boden verwoed tegen elkaar op voor een oude lampenkap, een gebroken spiegel of zelfs voor een zichtbaar gebruikte nachtpot. Ze dropen daarna af met een lege portefeuille maar in de zoete overtuiging de slag van hun leven te hebben geslagen.

Benieuwd naar het vervolg van 'De eenzaamheid van het grensgebied'? Afspraak op zondag!

woensdag 4 maart 2015

Willie Verhegghe, de dichter van de flandriens

Sinds zaterdag 28 februari trotseren de wielrenners opnieuw onze Vlaamse wegen. Vooral de heuvels en de kasseistroken van de Vlaamse Ardennen zijn daarbij erg in trek. En zelfs al is de Muur geen scherprechter meer in de finale van de Ronde van Vlaanderen, de Geraardsbergse stadshelling blijft in alle opzichten een monument.

Toen ik onlangs de Oudenberg op een rustig moment bezocht, merkte ik hoe stadsarbeiders de nodige voorbereidingen troffen voor het jaarlijkse Krakelingenfeest. Maar evenzeer werd ik opnieuw geraakt door de gedichten van Willy Verhegghe (°1947, Denderleeuw) die men op en in de omgeving van de Muur terugvindt. 

Willie Verhegghe is een sociaal geëngageerd dichter die over de mijnramp in het Waalse Marcinelle schreef en over de oorlog in Viëtnam. Hij publiceerde ook voor de vzw Schoonderhage. Het grote verdriet omwille van de vroege dood van zijn zoon Miguel vond eveneens een weerslag in zijn werk. In 2004 werd hij benoemd tot stadsdichter van Ninove, de stad aan de Dender waarmee hij erg vergroeid is. Hij woont trouwens sinds 1976 in Pollare (Ninove). 

Toch is Verhegghe vooral bekend voor zijn wielergedichten. Hij schreef onder meer over Eddy Merckx en Wouter Weylandt, over kasseien, wielersupporters en de Muur van Geraardsbergen. Op de zijgevel van taverne 't Hemelrijck, boven de Muur, vindt men het gedicht 'De Flandriens' terug. Het gedicht is opgedragen aan Briek Schotte, IJzeren Briek, voor velen zowat het laatste symbool van de roemrijke flandriens. Hierbij de eerste en laatste regels van dit beklijvende gedicht:  

Vanachter Leuvense stoven kwamen ze, met forse kop en pezige benen, ze hadden poten aan hun lijf en trokken er harder dan anderen mee aan het stuur. Ze stuurden ansichtkaarten naar huis met groetjes uit het verre Frankrijk en wisten niet, nooit van opgeven.  (...)

Ze waren niet van deze tijd, de flandriens, ze moeten nu bijna allemaal in de wielerhemel koersen. 


Benieuwd naar het vervolg van 'De eenzaamheid van het grensgebied'? Afspraak op zondag!