Foto auteur

Foto auteur
Foto Maarten Marchau, provinciebestuur Oost-Vlaanderen

woensdag 11 maart 2015

De roos en de lavendel (10)

Wat voorafging: L'Isle-sur-la-Sorgue werd in de loop der jaren een toeristische trekpleister in de Provence.

Sinds vele decennia laafde L'Isle zich aan de hoorn des overvloeds van het toerisme. De eerste toeristen waren destijds Fransen met hoge hoeden geweest uit de rijke industriesteden uit het noorden. Ze waren beladen met grote, onhandige fototoestellen en verplaatsten zich in auto's die je van kilometers ver hoorde sputteren en die stinkende gassen de lucht inbliezen. Mateloos vergaapten ze zich aan de vrouwen in hun provençaalse kleren. 

Daarna stopten ze hen geld toe om op de foto te staan. Ze waren er immers van overtuigd dat ze in deze uithoek nog niet bekend waren met de uitvinding van de fotografie en dat hun verbeelding op hol zou slaan als de toestellen op hen gericht werden. Een waanidee dat geen provençaalse vrouw wou ontkennen. Ze spraken allen lachwekkend langzaam. Menig inwoner van L'Isle had het moeilijk om niet in een meewarig lachen of in woede uit te barsten als ze vele seconden nodig hadden om in hun schools Frans een vierlettergrepenwoord uit te spreken.

Na verloop van tijd sloegen ze hun tenten op langs de boorden van de Sorgue. Hun vrouwen ontbeten als op schilderijen naakt in het gras, terwijl de mieren over hun croissants kropen. De vissers poetsten hun opgeborgen hengels op en waadden voor het eerst sinds lang weer vreugdevol door de glasheldere wateren. Zo konden ze ongemerkt de bewegingen van de naakte vrouwen gadeslaan. In de oude visserscafé's handelden de grappen en sterke verhalen niet meer over het wonderbaarlijke van de visvangst maar over de weldadige Parijse boezems. En ofwel heerste er verschrikkelijk veel frustratie in de Provence ofwel waren het merkwaardige gedrochten die zich in de bermen neervleiden. 

Hoe minder de plaatselijke vrouwen zich nog in de traditionele klederdracht hulden, hoe meer toeristen kwamen toegestroomd en van hoe verder ze afkomstig waren. Ze spraken niet langer langzaam omdat ze geloofden dat de provençalers onvoldoende het Frans beheersten. Maar omdat ze zelf als vreemdeling hun tong braken over het geslacht van de zelfstandige naamwoorden en de vervoeging van de Franse werkwoorden. 

Na verloop van tijd begonnen ze te informeren waar ze konden eten of slapen. De aloude slagerij werd een restaurant, later een kosthuis, nog later een hotel. De prijzen stegen bij elke transformatie. Na enkele jaren bestond het centrum van de stad, ingesloten door de Sorgue, bijna uitsluitend uit restaurants en hotelletjes. Er waren ook souvenirwinkels, waar de autochtonen zich lieten uitleggen waarvoor de wereldvreemde spulletjes dienden die men er verkocht als o zo typisch voor de streek. 

Vooral op zondagen verdrongen de toeristen zich in het warrige netwerk van stegen van de binnenstad van L'Isle. Gelukkig leidden alle steegjes naar de kerk, die meer nog dan elders in het midden lag. Want de afwisseling van Franse en provençaalse straatnaambordjes maakte het labyrint voor buitenstaanders er niet eenvoudiger op. 's Zondags kon men aan de kramen meloenen, olijven, look, uien en scherpe kruiden kopen die levensnoodzakelijk waren voor elke huisvrouw, althans in de Provence. 

Daarnaast verkocht men ook allerhande snuisterijen van het soort dat men doorgaans meegaf met het grof huisvuil, en dat men in een milde bui kan verenigen onder de vleiende noemer brocante. Toeristen boden verwoed tegen elkaar op voor een oude lampenkap, een gebroken spiegel of zelfs voor een zichtbaar gebruikte nachtpot. Ze dropen daarna af met een lege portefeuille maar in de zoete overtuiging de slag van hun leven te hebben geslagen.

Benieuwd naar het vervolg van 'De eenzaamheid van het grensgebied'? Afspraak op zondag!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten