Over een gelukkige jeugd valt weinig te vertellen, zegt men. Tenzij je geboren bent in het zuiden van Vlaanderen, waar niets is wat het lijkt en niets lijkt wat het is. Soms hadden wij heimwee naar een tijd die niet meer bestond, een tijd die misschien nooit bestaan had.
Onder de noemer 'Heimwee naar de stoomtrein' breng ik sinds kort enkele (fictieve) jeugdherinneringen. Hoewel de hoofdpersonages terugkeren, kan men elke aflevering probleemloos apart volgen.
Felix Timmermans
Sinds nonkel Marcel
geschreven had dat hij na jaren nog eens kwam logeren, stond bij mijn
moeder alles in het teken van zijn aangekondigde bezoek. Moeder had
de brief van nonkel bevestigd op het prikbord in de keuken
naast knipsels uit het Parochieblad en verkleurde heiligenzantjes.
Dat was even wennen, want daar hingen tot dat moment foto's van
welgeschapen vrouwen die vader naarstig uit diverse glossips had
geknipt en die volgens hem veeleer een huldebetoon aan Gods schepping
betekenden dan sommigen van die heiligen en zaligen. Daar zaten
immers nogal wat meelijwekkende figuren tussen, mannen met doorboorde
buiken, geblakerde vrouwen met uitgestoken ogen en maagden met
platgeknepen borsten. Het was soms werkelijk niet om aan te zien.
Mijn moeder had verder
Suzanne het hele huis laten boenen en schrobben, de ramen laten
lappen en de gordijnen wassen. De logeerkamer had moeder zelf tot
tweemaal toe schoongemaakt. Ze had achter elk kruisbeeld een vers
palmtakje gestoken en het wijwatervat opgevuld. Dat laatste had ze
beter niet gedaan, want vader had de wijwaterfles met jenever gevuld.
Hij kon zich die dagen niet vaak genoeg een kruisteken maken.
Nonkel Marcel was pastoor
in een onooglijke parochie nabij Saint-Hubert in de Ardennen. Bij
zijn aankomst gaf nonkel ons allemaal een kruisje op het voorhoofd en
prevelde hij: 'God zegene en beware u.' Uit dank voor de gastvrijheid
had hij een Ardense salami meegebracht, die uren in de wind stonk.
Moeder borg de worst ergens ver in het rommelhok weg om er later de
honden in het park mee te voederen. Hij had ook nog brood bij, dat
duidelijk al een hele tijd geleden gebakken en gewijd was. Maar als
moeder dat de volgende dag ging terugzoeken, waren de muizen er reeds
mee verdwenen.
Nonkel Marcel straalde
een ondoorgrondelijke, haast oosterse wijsheid uit. Het was bovendien
best een lieve man. In feite had nonkel maar één manifest gebrek,
tenminste in de ogen van vader. Hij dronk geen bier, geen drup kwam
er over zijn lippen. Erger voor vader was dat moeder vond dat hij dan
maar solidair moest zijn. Vader werd gek van al die rode wijn aan
tafel. Tussendoor zag ik hem soms naar de kelder sluipen of naar het
dichtsbijzijnde café verdwijnen en dan dook hij na een half uur weer
op met een onschuldig gezicht en een adem waarmee je door geen enkele
alcoholcontrole geraakte.
Hij hield er gewichtige
geloofsvragen aan over. 'Waarom heeft Jezus Christus alleen maar
water in wijn veranderd?' sakkerde hij. 'Het kon toch niet zo
moeilijk geweest zijn voor Hem om ook een vat water in trappist om te
zetten of waarom niet in bruin bier van Oudenaarde?' Had Felix
Timmermans niet geschreven dat het bier van Oudenaarde niet verlegen
moest zijn voor de beste wijn, dat het eten en drinken was, dat het
je Pasen deed voelen tot in je kleine teen? En al was Timmermans, die
begenadigde verteller, misschien geen koorknaap, hij was zeker en
vast geen ketter. Je vroeg je af waarom zo'n geestelijke die een
pastorie vol boeken bewoonde dat niet scheen te weten. Waarom gedroeg
hij zich alsof bier het zweet van de duivel was, daar waar het
donkere bier van Oudenaarde zalig naar binnenliep alsof er een
levenslustig engeltje op je tong plaste...
Benieuwd naar het vervolg van 'De eenzaamheid van het grensgebied'? Afspraak op zondag!