Magherman
wil het mysterie niet doden, hij zet het mysterie liever op een zacht vuurtje.
Het is er, achter het raam, hij houdt het binnen handbereik. Hij kijkt door het
raam om zijn horizon te verbreden en om het mysterie van het leven met
mondjesmaat te ontrafelen zoals je de schors van een boom pelt, beetje bij
beetje.
Maar volgens zijn vrouw is dat niet de aangewezen manier. Volgens haar
kan je beter gaan reizen naar verre landen, naar andere werelddelen. Maar Magherman
reist wel in gedachten mee met de wagens en voertuigen die voor hun raam passeren.
Hij heeft het reizen gesublimeerd tot zijn essentie: zijn hersenen functioneren
als dolende ridders, altijd op stap, altijd onderweg.
‘Ze
kwamen uit Calais,’ zegt hij.
‘Wie?’
vraagt ze domweg. ‘Wie kwam er in hemelsnaam uit Calais, Thomas?’
‘De
vrachtwagens. Het konvooi. Wie anders?’
Zijn
vrouw haalt de schouders op. ‘Weet ik veel.’
‘De
krijtrotsen zijn er prachtig,’ zegt Magherman, meer voor zichzelf dan voor zijn
vrouw. ‘Je kan er Engeland zien en vanuit de bunkers naar de meeuwen kijken.’
‘Dat
weet ik toch,’ zegt het Katje. ‘We zijn er ooit samen geweest.’
‘We
hebben elkaar gezoend op Cap Gris-Nez. In de wind.’
‘In
de regen,’ verbetert zijn vrouw. Ze werkt in het onderwijs, ze kan het
verbeteren niet laten, het is een beroepziekte. Magherman weet niet of hij ook
aan een beroepsziekte lijdt. Veelvuldig zuchten misschien, dat wil hij niet
uitsluiten. ‘Het waaide wel, maar niet zo verschrikkelijk hard. We vlogen echt
niet de zee in,’ zegt ze.
‘Wij waren in de wind. Dat bedoelde ik.’ Opnieuw
glimlacht Magherman, de glimlach van een gedeeld verleden. Een verleden dat
leefbaar leek, dat waarschijnlijk zelfs leefbaar was.
Benieuwd naar het vervolg van 'Risk'? Afspraak op zondag!