Toen ze ter hoogte van De Panne waren,
begon het te sneeuwen. Het was niet langer regen doorspekt met wat smeltende
sneeuw, het waren nu heuse sneeuwvlokken die met hopen en hopen naar beneden
dwarrelden. Robert stak zijn tong uit om de koude vlokken op zijn tong op te
vangen. Dat deed hij al als kind, tot zijn tong witter was dan melk. Het dek
begon wit te kleuren, hun jassen werden wit. Straks hadden ze beiden het
uitzicht van sneeuwmannen. Hij kon zich niet herinneren al ooit eerder een
witte Pasen te hebben meegemaakt.
Ze hadden bijna de Franse kustplaats
Bray-Dunes bereikt. In de verte merkten ze de lichtjes van de haven van
Duinkerke op. Op klaarlichte dag hadden ze ook de rookpluimen van de
schoorstenen kunnen zien.
Robert zoende Karin opnieuw. Haar
lippen waren koud, maar toch verwarmden hun zoenen hem meer dan een hete thee.
Hij had de voorbije dagen meer gezoend dan in de tien jaar daarvoor.
‘Tot straks,’ zei hij terwijl hij haar
nakeek toen ze opnieuw naar de kajuit afdaalde.
Jammer dat ze met deze boot nooit tot in Venetiƫ zouden geraken of tot in Saintes-Maries-de-la-Mer. Ja, Saintes-Maries-de-la-Mer was beslist leuk geweest. Maar Wissant was een aardig begin. De caps, het witte zand, hotels die op boten leken en bunkers, ja, ook bunkers om je te verstoppen voor het geluk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten