Heimwee naar de stoomtrein |
Over een gelukkige jeugd
valt weinig te vertellen, zegt men. Tenzij je geboren bent in het
zuiden van Vlaanderen, waar niets is wat het lijkt en niets lijkt wat
het is. Soms hadden wij heimwee naar een tijd die niet meer bestond,
een tijd die misschien nooit bestaan had.
Onder de noemer 'Heimwee
naar de stoomtrein' breng ik sinds kort enkele (fictieve)
jeugdherinneringen. Hoewel de hoofdpersonages terugkeren, kan men elke aflevering probleemloos apart
volgen.
De sterke man van Oudenaarde
De sterke man van Oudenaarde
Kort na mijn elfde verjaardag ruilde onze huishoudster de afgeleefde fiets van haar nicht in voor een brommer. Het was bijna niet te geloven maar Suzanne reed er zo mogelijk nog trager mee dan met haar fiets. Die zomer ging ze voor het eerst in haar leven naar het buitenland op reis. Dat was een heel gedoe, ze weekte alle mogelijke reistips van moeder los en op het laatste nippertje rende ze in paniek naar het warenhuis om een bikini aan te schaffen. Niemand begreep wat ze daar in Lourdes wou mee aanvangen.
Het was de periode waarin
alle kennissen kaarsen brandden voor mijn gezondheid en zielenheil.
Van Scherpenheuvel tot in Oostakker, van Lisieux tot in Lourdes. Mijn
ouders hielden het bij de kapel van Kerselare op de Edelareberg, dat
was dichterbij en dus goedkoper. Nadat het eeuwenoude kapelletje in
de vlammen was opgegaan, had men er een nieuw gebouw opgetrokken. Dat
had het uitzicht van een mastodontschip, even groot als ongezellig,
met glas en vooral veel koud beton. Na een tijdje woonde er haast
niemand meer de mis bij en begon men missen af te schaffen, zodat er
nog bijna uitsluitend vieringen werden gehouden in de maand mei.
In de andere maanden van
het jaar kon men altijd om een bijzondere eucharistieviering vragen,
maar dan moest men wel met meer dan alleen een korf eieren naar het
klooster van de arme Claren trekken. In een kaal vertrekje konden
immers zaakjes worden gedaan. Achter dikke tralies zag men soms een
zwijgend figuur in donker habijt voorbijschuiven. De enige mannen die
toegang kregen, waren de pastoor, de hovenier en de dokter. In die
volgorde. Je kon maar beter niet ziek worden als arme Claar. 'Het is
een beproeving van God,' zei meneer pastoor. 'Al die regen en al die
wind, je zou van minder ziek worden,' zei de hovenier. En tegen de
tijd dat er een heuse dokter aan je bedstonde plaatsnam, was je
appendix gesprongen of had je hart het begeven. Dan moest je het
stellen met een gietijzeren kruis aan het uiteinde van een sober graf
en je enige troost bestond erin dat je tussen allemaal andere nonnen
lag en dat de grond daar intussen dus wel erg gewijd moest zijn.
Vooraan in de kapel van
Kerselare was een opgetuigd Mariabeeld uitgestald. Volgens vader had
een brandweerman destijds het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van
Kerselare uit de uitslaande brand gered. Die brandweerman was
destijds door de stad aangeworven omwille van zijn brute kracht. Zo'n
sterke kerel konden ze altijd en overal gebruiken. Het feit dat hij
over de juiste partijkaart beschikte, had niet eens de doorslag
gegeven. Ik vroeg vader wat een partijkaart was, maar hij zei dat ik
daar geen acht moest op slaan, want in dit verhaal was dat een
onbelangrijk detail.
De sterke man was geen
vaste kerkganger, maar schuimde toch alle bedevaartsplaatsen af. Hij
had amuletten van Sint-Antonius, de Heilige Lambertus,
Sint-Franciscus, de Heilige Walburga en van nog een rij heiligen rond
zijn hals bungelen. Dat was een hele geruststelling want je wist
nooit met zekerheid wat er boven je hoofd hing. Hij zou beslist niet
de eerste geweest zijn die door de bliksem getroffen werd of een
losgeslagen onderdeel van een vliegtuig op zijn nikkel kreeg of zelfs
gebeten werd door een ontsnapte leeuw uit een zoo of een circus.
En het hoefde niet eens
een voortvluchtige leeuw te zijn. Zelfs een simpel paard kon
verdraaid aardig doorbijten. Hij kende mensen die een vinger of een
hele arm hadden verloren ten gevolge van een stomme paardenbeet.
Vooral hengsten waren verraderlijk. Op een dag sloegen de stoppen in
hun kop door en dan werden ze gedreven door een ontembare agressie en
beten ze naar alles wat bewoog. Die brandweerman kon het weten want
zijn grootvader was een paardenfluisteraar. Die kweekte Brabantse
trekpaarden, van die lompe, zware boerenpaarden waarmee hij sprak op
dezelfde manier waarmee hij tegen mensen sprak. Die Brabanders konden
met hun gewicht wel drie volwassen mannen verpletteren, maar zijn
grootvader mocht zijn hand in hun muil steken, zelfs als ze al de
hele dag geen vlokje haver hadden gezien, nog hapten die beesten niet
toe.
De brandweerman had het
beeld van Onze-Lieve-Vrouw net bijtijds uit de vlammen kunnen halen
want de zijden mantel vatte reeds vuur. Hij had het er letterlijk
warm van gekregen, maar dat deerde hem niet. Daarvoor was hij
brandweerman geworden omdat hij nu eenmaal nogal heldhaftig van
nature was en bovenal was hij door zijn amuletten toch overal tegen
beschermd.
's Avonds op café
herinnerde hij zich plots dat de beeltenis van Maria huilde toen hij
ze redde uit de brand. Naarmate de avond vorderde, herinnerde hij
zich steeds meer tranen en toen het middernacht voorbij was, had het
beeld tranen met tuiten gehuild. 'Wat zeg ik? Het stroomde gewoon uit
haar ogen.' En alle mannen in dat café knikten en zeiden dat het een
wonder was en dat de sterke man van Oudenaarde bijna een even grote
held was als Jan Breydel en Pieter de Coninck die de Fransen in 1302
de Groeningebeek in Kortrijk hadden ingedreven. Toen bestelden ze
allemaal nog een glas want van dat verhaal hadden ze dorst gekregen
en bovendien hadden ze niet elke dag de kans om een biertje te
drinken met een held in hun midden.
Benieuwd naar het vervolg van 'De eenzaamheid van het grensgebied'? Afspraak op zondag!
Benieuwd naar het vervolg van 'De eenzaamheid van het grensgebied'? Afspraak op zondag!