Elke avond wachtte Maarten Dekeyser
Rose op op een bankje nabij het postkantoor in de avenue des Quatres
Evangélistes. Maarten had geen oog voor de zieltogende duiven of voor de honden
met hun baasjes. Hij bleef angstvallig het postkantoor in de gaten houden.
Niet
dat het gebouw architecturaal zo bijzonder was, het was zelfs eerder stijlloos
met veel beton en opvallend smalle ramen om de zon buiten te houden. Het was
het soort gebouw waarvan men doorgaans welwillend zegt dat het functioneel is
om vooral niet te moeten toegeven dat het lelijk is. Af en toe kwam er iemand
vruchteloos aan de klink van het gebouw rommelen en keerde dan onverrichter
zake op zijn stappen terug of gooide een kaartje of een brief in de daartoe
bestemde bus.
Op een avond kwam een vrouw naast
Maarten op de bank zitten. Op dat moment besefte Maarten reeds dat Rose niet de
vrouw van zijn leven zou worden. Weliswaar wist hij met een zekerheid waarmee
men ten oorlog trekt dat hij zelden een mooier meisje had gezien en nooit
eerder zo’n aantrekkelijke verschijning had gezoend.
Maar hij had intussen, met
scha en schande, voldoende levenservaring opgebouwd om te beseffen dat het
aloude cliché waar was dat de echte schoonheid diep in het hart school. Hij kon
best enkele uren naar het zangerige Provençaals van Rose luisteren, maar niet
de rest van zijn leven. Het verdriet van België liet zich niet drogen door wat
flarden Provençaalse zon.
Het was één van die avonden dat Rose
veel te laat was en dat hij begon te twijfelen of hij de volgende dag wel zou
terugkomen. Misschien begon het tijd te worden om naar huis terug te keren. Hij
was hier al te lang en de Vlaamse problemen die hij ontvlucht was, geraakten
stilaan verstrengeld in nieuwe provençaalse problemen. Je kon je noodlot niet
ontvluchten. Hij kreeg ook het gevoel dat hij Rose reeds te lang kende, dat er
geen toekomst voor hen was weggelegd. Het was mooi geweest, maar hoe moest het
nu verder?
De vrouw begon tegen hem te praten.
Hij probeerde haar aan te kijken als iemand die van belangrijke zaken wordt
afgehouden. Maar hij had niets belangrijks om handen, dus kwam dat weinig
geloofwaardig over. Hij staarde haar aan en merkte dat ze ooit knap moest
geweest zijn, wel niet zo knap als Rose, maar toch het soort vrouw dat in haar
jonge jaren werd nagefloten en waar mannen gespeeld stuntelig tegen aanliepen
om haar dan met veel verontschuldigingen een glaasje pastis op een terrasje aan
te bieden.
Mireille Calendal, de moeder van Rose, was evenwel niet in de stemming
voor een glaasje anijsdrank. Ze kon zich zelfs niet herinneren dat ze zich ooit
door vreemde mannen op terrasjes had laten versieren. Zonder zichzelf voor te
stellen, zei ze tegen Maarten dat ze gekomen was om hem te waarschuwen.
Niet
zomaar, maar voor haar man die de laatste tijd zichzelf niet was en die, als
hij één van zijn in L’Isle beruchte buien had, de dwaasheden opstapelde. ‘Hij
houdt zo al niet van Belgen,' vervolgde Mireille en ze vertelde dat François
iets vermoedde. 'Over jou en Rose, bedoel ik.' Ze aarzelde. 'In deze stemming
acht ik hem tot alles in staat. Vertrek uit L'Isle voor er verschrikkelijke
ongelukken gebeuren.'
Benieuwd naar het vervolg van 'De eenzaamheid van het grensgebied'? Afspraak op zondag!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten