De toeristische groeimogelijkheden van
L'Isle bleken te optimistisch berekend. Op weekdagen buiten het volle
hoogseizoen verviel het stadje snel weer in een veredelde winterslaap. Het trok
dan vooral bezoekers aan die precies op zoek waren naar rust. Maarten Dekeyser
was één van hen en op aanraden van stationschef Arnaud zocht hij een vrije
kamer in het hotel van de stokoude zussen Grenier net buiten het centrum.
Ghislaine zette haar bril even op de top van haar neus om zich toch enigszins een
beeld van hem te kunnen vormen.
'Waar kom je vandaan?' vroeg ze.
'Ik kom uit Vlaanderen.'
Ze knikte, want ze nam aan dat
Vlaanderen een streek in het noorden van Frankrijk was waar men een
vreemdsoortig dialect sprak. 'Dan is het goed.' Ze hoestte als een ziek oudje.
Waarschijnlijk was ze dat ook. 'Ik dacht even dat je uit België kwam.'
'Het geeft niet,' zei hij. 'Dat is een
vergissing die men wel meer maakt.'
Ze leidde hem naar kamer zeventien en vervolgens naar tweeëntwintig omdat hij een balkon verlangde. Toen hij ook een ligbad wenste, hoestte ze nog een keer.
Ze bracht hem ten slotte naar kamer
vijfentwintig. 'Het is onze mooiste kamer,' zei ze, maar dat had ze van de twee
vorige ook al gezegd. Ze gaf hem de sleutel. Het was een zware sleutel met een
loden bol aan. Het soort bol dat gevangenen in stripverhalen moedeloos achter
zich aanzeulen, maar gelukkig wel kleiner. 'Veel plezier in kamer 25,' zei ze
nog. Het was haar aan te zien dat ze dat niet meende.
Achter de sportvelden en de villawijken, waarboven zwaluwen waakten, kon Maarten Dekeyser de bergen van de Luberon en het plateau van de Vaucluse ontwaren. Als hij over de balustrade hing, ving hij zelfs een glimp op van de Sorgue. Op momenten waarop er geen wagens passeerden, hoorde hij het klateren van het heldere water en het kwaken van de eenden, die elkaar bevochten voor een weggegooide kruimel brood.
Het ontbijt werd beneden, in een zaaltje achter de receptie, opgediend door Célia Grenier. Met zo weinig mogelijk woorden, serveerde ze elke morgen hetzelfde rantsoenmandje, gevuld met één homp stokbrood, één croissant en één vlootje boter. Iedere dag aangevuld met een potje aardbeienjam.
'Alweer aardbeienjam,' klaagde
Maarten.
Ghislaine Grenier nam hem in vertrouwen. 'Martin,' zei ze, met verrassend veel passie voor zo'n oud besje. 'Martin, ik heb ooit een schoonheidswedstrijd gewonnen. Aardbeienprinses. Als prijs heb ik mijn gewicht in confituur gekregen, een tricolore lint en zoenen van de jury.' Ze zette haar bril af en lachte haar geschonden gebit bloot. Haar gezicht leek één rimpel. Hoeveel eeuwen was die wedstrijd geleden?
'Ze liegt,' verklapte Célia, 'altijd liegt ze. Ze
zeggen dat het een ziekte is. Eén van die ziektes met een heel moeilijke naam.
Dat zijn de ergste.'
Benieuwd naar het vervolg van 'De eenzaamheid van het grensgebied'? Afspraak op zondag!