Foto auteur

Foto auteur
Foto Maarten Marchau, provinciebestuur Oost-Vlaanderen

zondag 11 mei 2014

Hans en Kristien


Een mensenleven kan raar lopen, en mijn leven vormt geen uitzondering op die oude wijsheid. Zo heb ik ooit, in een intussen ver verleden, een richting communicatiewetenschap helpen opstarten aan een kleine, sympathieke instelling. De lokale insiders omschreven die, met enige ironie, als de grootste katholieke Vlaamse universiteit van Brussel. Ik was toen nog jong en idealistisch, wat weliswaar geen noodzaak is om dwaasheden te begaan, maar natuurlijk wel aardig helpt.

Het blijft een hardnekkige paradox in onze samenleving. Steeds meer streven we naar schaalvergroting, ongeacht of het universiteiten, hogescholen, banken, parochies of gemeenten betreft. En toch blijven wij alles wat klein is zo ongelooflijk schattig en sympathiek vinden. Alsof sympathiek en efficiënt per definitie elkaars antipode zijn.

Dat jaar zweefde zowat het voltallige academische personeel van de universitaire faculteiten Sint-Aloysius op wolkjes. Voor het eerst had men de kaap van de negenhonderd studenten ruim overschreden. Zegge en schrijve negenhonderd voor de voltallige instelling. Geen duizend, een dergelijk astronomisch aantal had bij sommige academici misschien wel het angstzweet doen uitbreken. Hoe kon je nog kwaliteitsvol onderwijs aanbieden geconfronteerd met zo’n onoverzichtelijke massa? De democratisering van het hoger onderwijs mocht dan een schone zaak zijn, te gek moest men het ook niet maken.

Dat jaar overtrof UFSAL qua aantal studenten zelfs de universitaire instelling van Diepenbeek. Ofschoon men die Limburgers erg toffe mensen vond – alleen al omdat ze zo mooi zongen, in het bijzonder tijdens het praten - deed dat numerieke overwicht toch deugd aan het hart.

Elke vrijdag ging ik in een naburig restaurantje, in de schaduw van de basiliek, ja, die van Koekelberg, samen met een professor iets eten. De docente in kwestie was sociologe. Dat laatste had mij misschien moeten waarschuwen voor haar culinaire voorkeuren. We aten er plaatselijke specialiteiten, zoals kalfslever en zwarte pensen met compote. Niet geheel toevallig zette er geen enkele student in nuchtere toestand een voet over de vloer in dat eethuisje.

Mijn interesse in UFSAL, later omgedoopt tot de Katholieke Universiteit Brussel, was deels literair van aard. Met figuren als Patricia De Martelaere, Martine De Clercq en bovenal Kristien Hemmerechts in de rangen was dat een begrijpelijk uitgangspunt.

Dat viel enigszins tegen. Als assistent van de nieuwbakken richting communicatiewetenschap voelde ik mij niet geroepen om in het personeelslokaal de druk omringde filosofe De Martelaere te gaan aanklampen, die in 2009 helaas veel te vroeg zou sterven. Martine De Clercq dan weer wou onder geen beding nog aan haar literaire escapade herinnerd worden. Haar manuscript was immers tegen haar wil herschreven door een redacteur van de uitgeverij.

Hoewel Kristien Hemmerechts prominent aanwezig was in het plaatselijke roddelcircuit, bleef zij, behalve tijdens haar colleges, begrijpelijk zuinig op haar publieke optredens. Waarschijnlijk besteedde zij haar energie terecht liever aan nieuw literair werk, dat haar bejubelde roman ‘Een zuil van zout’ zou evenaren, zo niet zelfs zou overtreffen.

Ik had de hoop al opgegeven haar daadwerkelijk te ontmoeten toen het toch nog gebeurde. Het was een dinsdagnamiddag wanneer er plots op mijn deur werd geklopt. Ik onderdrukte de neiging om ‘Daar wordt op de deur geklopt, hard geklopt’ aan te heffen, want het was intussen reeds de periode waarin de goede Sint onvermoeibaar zijn ronde door het land deed.

Hierop zwaaide de deur open en verscheen zowaar het gelaat van mijn literair voorbeeld. De verschijning van Onze-Lieve-Vrouw-van-Lourdes had mij nauwelijks meer verrast. Er ontspon zich een gesprek dat veeleer kort dan hevig was.

‘Is dit hier het secretariaat van de letteren en wijsbegeerte?’

‘Nee, dat bevindt zich verder op de gang.’

‘O, sorry, dat wist ik niet. Nogmaals sorry voor het storen.’

‘Het geeft niet. Stoor maar zoveel u wilt.’ Al denk ik niet dat ze dat laatste nog heeft opgevangen. Op dat moment bevond Kristien Hemmerechts zich immers al lang opnieuw in de gang.

Een stuk wijzer bracht ik van dan af mijn pauzes door in het studentencafetaria. Daar stond een groot videoscherm, waaruit de helft van de tijd ‘Pump up the jam’ van Technotronic weerklonk.

Ik dronk er koffie met melk en suiker en leerde er de studenten beter kennen. Tot de eerste lichting studenten in de communicatiewetenschap behoorde ene Hans Otten. In die tijd al knap, charmant, vlot en aanbeden door de vrouwelijke medestudenten. Het stond in de sterren geschreven dat het nog vreemd zou lopen met die kerel…


1914-2014


Mijn generatie is nog opgegroeid met ouders die de oorlog hebben meegemaakt. Bij herhaling hielden ze ons voor dat een oorlog de ergst denkbare nachtmerrie was, niet minder dan de hel op aarde. Gaandeweg verdrong ik het beeld van duivelse soldaten met bokkenpoten en rattenstaarten, dat sliep toch al wat beter. Maar nog steeds kan ik het woord 'oorlog' niet uitspreken zonder aan een onpeilbare gruwel te denken.

Die oorlogservaringen uitten zich in bescheiden dagelijkse handelingen. Als je je portie erwtensoep met spekjes niet lustte bijvoorbeeld. 'Hadden wij in de oorlog maar zulke lekkere soep gehad.' Nu was die erwtensoep inderdaad best lekker, maar ze vertelden niets anders wanneer ze een kom veredeld afwaswater op tafel plaatsten. Het kan nooit goed zijn als een kind haast begint te twijfelen aan de geestelijke vermogens van zijn ouders, zelfs niet met de oorlog als verschoningsgrond.

Het meest woog het deels onverwerkte oorlogsverleden door bij mijn meter. Zij bleef onverdroten hamsteren, bij haar dood in 1997 liet ze kartonnen dozen vol sunlightzeep achter. En ze liet geen kans onverlet om herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog op te rakelen. Hoe ze in mei 1940 met paard en kar naar een boerderij waren gevlucht om tijdelijk onder te duiken. Hoe ze stiekem een varken hadden vetgemest, het enige moment waarop ik haar nog eens als een ondeugend schoolmeisje heb zien lachen.

Maar natuurlijk vooral met vochtige ogen over haar broer Norbert. Zonder de oorlog was die mijn nonkel Norbert geworden. Daaraan is deze dappere man alvast ontsnapt, al kan ik mij niet inbeelden dat dat de reden was waarom hij zich bij het verzet had aangesloten en zijn leven gaf voor het vaderland.

Gaandeweg werd Norbert een icoon, een martelaar, een vrijheidsheld, een kleine Nelson Mandela. Misschien toch nog ietsje meer een lokale John Kennedy, met zijn flair en natuurlijke charme. Het gebeurde wel eens dat meter mij vergeleek met Norbert. In haar ogen was dat het ultieme compliment. Voor mij echter nauwelijks te dragen. Hoe kan je ooit de vergelijking met een gestorvene trotseren? In bepaalde gevallen kunnen complimentjes hetzelfde effect hebben als een loden bol aan een ketting.

Tijdens mijn studententijd vond de Amerikaanse oud-acteur Ronald Reagan het moment gekomen om een versnelling hoger te schakelen in de wapenwedloop. De geschiedenis zou hem gelijk geven, al haal je zelden je gelijk zonder een fikse portie meeval. In alle winkelstraten weerklonk in die tijd het hitje 'De bom' van de Nederlandse groep Doe Maar. Het was een aanstekelijk liedje over wat die jongens nog allemaal zonodig wilden doen voordat de bom viel. Ik had evenzeer zo'n waslijstje, maar dat de bom ooit zou vallen, leek mij inmiddels haast een evidentie. Alleen over het tijdstip waarop scheen nog enige discussie mogelijk.

Het was niet altijd de meest prettige sfeer om in op te groeien, niet in het minst omdat in het begin van de tachtiger jaren een felle economische crisis woedde en de overheid danig moest besparen. Het was de periode waarin de inmiddels overleden Wilfried Martens regeerde met volmachten en besliste tot de devaluatie van de Belgische frank. De devaluatie kreeg uiteindelijk haar beslag in volle carnavalsperiode. Dit is altijd een wat surrealistisch land geweest, van Aalst tot in Poupehan.

Soms voelden wij ons een verloren generatie, ook al omdat we dat romantisch vonden klinken. Maar de echte verloren generatie was natuurlijk eerder als kanonnenvoer geofferd in de Eerste Wereldoorlog. Net als de volgende in de Tweede Wereldoorlog, waarna de Europese eenmaking ons voor nog meer ellende heeft behoed. Misschien valt dat allemaal moeilijk te vatten voor wie opgroeit in een wereld waarin oorlog een meeslepend game op een computerscherm is.

Alle goede bedoelingen en vredesboodschappen ten spijt lijkt het bijwijlen of de herdenkingen van de Eerste Wereldoorlog vooral de Westhoek een commerciële boost willen geven. De rode loper wordt in Vlaamse velden uitgerold voor de (Britse) toeristen. De bed and breakfasts schieten in Ieper en omgeving als bospaddenstoelen uit de grond. Wie zou het die mensen misgunnen na alle ellende met het yperiet en in mindere mate met de opengeklapte luchtbel van Lernout en Hauspie?

Misschien moeten we echter toch maar enkele van onze betere oorlogsromans uitdelen in de scholen. Er zijn genoeg recente romans die daarvoor in aanmerking komen. Denken we onder meer aan 'Post voor mevrouw Bromley' van Stefan Brijs, 'Oorlog en terpentijn' van Stefan Hertmans of 'Godenslaap' van Erwin Mortier. Of waarom niet de gedichten van de frontsoldaten, origineel of in de versie van Tom Lanoye.

Is het immers niet zo dat je meer kan leren uit fictie dan uit non-fictie? Omdat goede fictie erin slaagt de realiteit een gezicht te geven en aldus de littekens tastbaar maakt. Met als logische conclusie: nooit meer oorlog! Evenmin in Oekraïne of waar dan ook.

maandag 5 mei 2014

Welkom!

Geregeld zal ik op deze blog columns of fragmenten uit korte of langere verhalen publiceren.
Voor sommigen zal dit een kennismaking betekenen met een minder bekend aspect van mijn persoonlijkheid, voor anderen dan weer gewoon een nieuwe of vernieuwde kennismaking.
Maar hopelijk wel voor iedereen een aangename ervaring.
Reageren mag uiteraard altijd! Wie schrijft, wil gelezen worden. En reacties van lezers zijn daarvan een onweerlegbaar bewijs.
Alvast bedankt voor de belangstelling en veel leesgenot gewenst!

Van harte!
Stefaan Desmet