Een
mensenleven kan raar lopen, en mijn leven vormt geen uitzondering op
die oude wijsheid. Zo heb ik ooit, in een intussen ver verleden, een
richting communicatiewetenschap helpen opstarten aan een kleine,
sympathieke instelling. De lokale insiders omschreven die, met enige
ironie, als de grootste katholieke Vlaamse universiteit van Brussel.
Ik was toen nog jong en idealistisch, wat weliswaar geen noodzaak is
om dwaasheden te begaan, maar natuurlijk wel aardig helpt.
Het
blijft een hardnekkige paradox in onze samenleving. Steeds meer
streven we naar schaalvergroting, ongeacht of het universiteiten,
hogescholen, banken, parochies of gemeenten betreft. En toch blijven
wij alles wat klein is zo ongelooflijk schattig en sympathiek vinden.
Alsof sympathiek en efficiënt per definitie elkaars antipode zijn.
Dat
jaar zweefde zowat het voltallige academische personeel van de
universitaire faculteiten Sint-Aloysius op wolkjes. Voor het eerst
had men de kaap van de negenhonderd studenten ruim overschreden.
Zegge en schrijve negenhonderd voor de voltallige instelling. Geen
duizend, een dergelijk astronomisch aantal had bij sommige academici
misschien wel het angstzweet doen uitbreken. Hoe kon je nog
kwaliteitsvol onderwijs aanbieden geconfronteerd met zo’n
onoverzichtelijke massa? De democratisering van het hoger onderwijs
mocht dan een schone zaak zijn, te gek moest men het ook niet maken.
Dat
jaar overtrof UFSAL qua aantal studenten zelfs de universitaire
instelling van Diepenbeek. Ofschoon men die Limburgers erg toffe
mensen vond – alleen al omdat ze zo mooi zongen, in het bijzonder
tijdens het praten - deed dat numerieke overwicht toch deugd aan het
hart.
Elke
vrijdag ging ik in een naburig restaurantje, in de schaduw van de
basiliek, ja, die van Koekelberg, samen met een professor iets eten.
De docente in kwestie was sociologe. Dat laatste had mij misschien
moeten waarschuwen voor haar culinaire voorkeuren. We aten er
plaatselijke specialiteiten, zoals kalfslever en zwarte pensen met
compote. Niet geheel toevallig zette er geen enkele student in
nuchtere toestand een voet over de vloer in dat eethuisje.
Mijn
interesse in UFSAL, later omgedoopt tot de Katholieke Universiteit
Brussel, was deels literair van aard. Met figuren als Patricia De
Martelaere, Martine De Clercq en bovenal Kristien Hemmerechts in de rangen was dat een
begrijpelijk uitgangspunt.
Dat
viel enigszins tegen. Als assistent van de nieuwbakken richting
communicatiewetenschap voelde ik mij niet geroepen om in het
personeelslokaal de druk omringde filosofe De Martelaere te gaan
aanklampen, die in 2009 helaas veel te vroeg zou sterven. Martine De
Clercq dan weer wou onder geen beding nog aan haar literaire escapade
herinnerd worden. Haar manuscript was immers tegen haar wil
herschreven door een redacteur van de uitgeverij.
Hoewel
Kristien Hemmerechts prominent aanwezig was in het plaatselijke
roddelcircuit, bleef zij, behalve tijdens haar colleges, begrijpelijk
zuinig op haar publieke optredens. Waarschijnlijk besteedde zij haar
energie terecht liever aan nieuw literair werk, dat haar bejubelde
roman ‘Een zuil van zout’ zou evenaren, zo niet zelfs zou
overtreffen.
Ik
had de hoop al opgegeven haar daadwerkelijk te ontmoeten toen het
toch nog gebeurde. Het was een dinsdagnamiddag wanneer er plots op
mijn deur werd geklopt. Ik onderdrukte de neiging om ‘Daar wordt op
de deur geklopt, hard geklopt’ aan te heffen, want het was intussen
reeds de periode waarin de goede Sint onvermoeibaar zijn ronde door
het land deed.
Hierop
zwaaide de deur open en verscheen zowaar het gelaat van mijn
literair voorbeeld. De verschijning van Onze-Lieve-Vrouw-van-Lourdes had
mij nauwelijks meer verrast. Er ontspon zich een gesprek dat veeleer
kort dan hevig was.
‘Is
dit hier het secretariaat van de letteren en wijsbegeerte?’
‘Nee,
dat bevindt zich verder op de gang.’
‘O,
sorry, dat wist ik niet. Nogmaals sorry voor het storen.’
‘Het
geeft niet. Stoor maar zoveel u wilt.’ Al denk ik niet dat ze dat
laatste nog heeft opgevangen. Op dat moment bevond Kristien
Hemmerechts zich immers al lang opnieuw in de gang.
Een
stuk wijzer bracht ik van dan af mijn pauzes door in het
studentencafetaria. Daar stond een groot videoscherm, waaruit de
helft van de tijd ‘Pump up the jam’ van Technotronic weerklonk.
Ik
dronk er koffie met melk en suiker en leerde er de studenten beter
kennen. Tot de eerste lichting studenten in de communicatiewetenschap
behoorde ene Hans Otten. In die tijd al knap, charmant, vlot en
aanbeden door de vrouwelijke medestudenten. Het stond in de sterren
geschreven dat het nog vreemd zou lopen met die kerel…